Op 13 april 1933, om negen uur in de ochtend, krijgt de Münchener openbare aanklager, Jozef Hartinger, een telefoontje uit het kort daarvoor in gebruik genomen concentratiekamp Dachau. Vier gevangenen blijken te zijn neergeschoten. Op de vlucht, beweren de bewakers. Maar wat Hartinger aantreft – een met prikkeldraad afgezette kale vlakte, vier lijken gedumpt in een munitiehok, precisieschoten in het achterhoofd, alle vier joden – overtuigt hem ervan dat hier iets gruwelijks aan de hand is.